marianne-en-ruud-in-patagonie.reismee.nl

Vuurland: van Punta Arenas naar Ushaia

De laatste 450 km van onze tocht fietsen we door Tierra del Fuego oftewel Vuurland. Deels Chileens en deels Argentijns, verbonden met mythische geografische namen als de Straat van Magellaan, het Beagle-Kanaal en Kaap Hoorn, zeewegen die in vroeger eeuwen vele zeilschepen fataal zijn geworden.

Eerst doen we in de middelgrote Chileense stad Punta Arenas, een prettige plaats met enkele Europees aandoende gebouwen, gelegen aan de straat van Magellaan, weer stevig inkopen voordat we de ochtend erop het veer naar het afgelegen Vuurland nemen. Vuurland is strikt genomen geen vasteland maar een eilandarchipel ten zuiden van de Straat van Magellaan; het grootste eiland waarover wij naar de zuidelijkste stad op aarde Ushaia fietsen heeft een oppervlak van een paar keer Nederland; het is er weer zeer dunbevolkt, met schapenboerderijen ter grootte van de provincie Utrecht; en de laatste tientallen jaren floreert vooral het Argentijnse deel heel redelijk dankzij olie en gas en het toerisme. Verder is het betrekkelijk vlak, pas in het zuidwesten bij Ushaia beginnen de bergen en fjorden weer.

Ons plan is om in zes tot acht dagen, afhankelijk van het weer en vooral de wind, naar onze eindbestemming Ushaia te fietsen, vanwaar we dan een binnenlandse vlucht naar Buenas Aires en vervolgens Schiphol zullen nemen. Tja, wat zal ik er verder over vertellen? Die dagen vlogen voorbij en we hebben flink gebikkeld zodat we er in zes dagen al waren, terwijl we op één van de drie regendagen die we nu toch eindelijk kregen ook nog een rustdag hadden genomen. Eén lange fietsdag kregen we echte Vuurlandse tegenwind, een stuk aan de kust zelfs storm, maar omdat we nergens een geschikte plek voor ons tentje konden vinden hebben we die dag nog maar doorgefietst naar het plaatsje Tolhuin met een zeer aangenaam en warm hostal, waar we na 110 km totaal gesloopt aankwamen. Heel leuk was wel weer dat we in datzelfde hostal het Nieuw-Zeelandse fietsstel weer tegenkwamen met wie we twee weken eerder samen hadden gegeten in El Calafate en die we al twee weken 'achtervolgden'. De tweede fietsdag hebben we een kleine kolonie met koningspinguïns bezocht: prachtige dieren die we van heel dichtbij konden gadeslaan. En wat is het weer verlaten hier. Toen ik bij ons laatste hostal in Chili, vlak voor de grens in het gehucht San Sebastián, onze fietsen op slot zette begon de toekijkende eigenaar te lachen. Wie moet die fiets hier stelen, zei hij, hier woont niemand behalve ik en de paar agenten in de politiepost hier tegenover (en inderdaad, het eerste woonhuis dat we de volgende dag zagen, lag 60 km verder). Het was trouwens wel een rare vogel, die vier jaar geleden van Barcelona naar hier was verhuisd. Waarom wilde hij niet zeggen; hij miste de Spaanse warmte niet, zei hij, maar had hier wel last van de wind: van april tot oktober vrijwel elke dag wind van minimaal 75 km/u. Hij had een zus wonen in Middelburg, waar hij een paar keer was geweest.

Al met al vonden we het landschap in Vuurland een beetje saai, wellicht ook door het sombere weer en de drukkere asfaltweg de laatste vier dagen. Om de haverklap stond er langs de weg een waarschuwend bord met de vermelding dat hier een 'victima fatal' was gevallen, maar welke idioot bepaalt nu ook dat je op zo'n onoverzichtelijke tweebaansweg met best veel vrachtverkeer 110 mag rijden. Voor ons was het goed uitkijken en we moesten regelmatig de berm in.

Maar de laatste fietsdag ging weer door een schitterend en ruig berglandschap, en hadden we ook weer af en toe zon en mooie wolkenluchten waartegen de besneeuwde pieken en altijd groene bossen zich aftekenden. Toen we ten slotte met geheven arm Ushaia binnen reden – er stond een soort poort bij de stadsgrens – werden we luid toegejuicht door een paar liftende fietsers (terug naar Buenos Aires, 3000 km!), en het was een bijzonder moment om naast het bord met 'Fin del Mundo', in de haven aan het Beagle-Kanaal, te poseren.

Inmiddels zijn we nu vijf dagen in Ushaia. We hebben de fietsen al ingepakt – het was nog een hele toer om aan geschikt materiaal te komen. We hebben de afgelopen dagen nog twee wandelingen in de natuurparken hier gemaakt – nóg meer gletsjers, meren, bergen en bossen, maar toch weer anders dan voorheen, kaler, kouder, ruiger – terwijl ik van het fietsen nog geen afscheid kon nemen en nog een tochtje heb gemaakt over een onverharde weg naar het echte einde van de Ruta 3, waar een bord stond met daarop aangegeven de afstand naar Buenos Aires maar ook die naar Alaska – 17.848 km – iets wat een diep verlangen in mijn binnenste opriep. Ook hebben we gisteren nog een boottocht over het Beagle-Kanaal gemaakt, langs onwelriekende eilandjes bevolkt door zeeleeuwen, aalscholvers en pinguïns, spectaculair maar wel zeer toeristisch op een krappe catamaran vergezeld door 150 andere fotograferende toeristen, maar ook zeer gezellig want we hadden die tocht samen met de kiwi's geboekt die tegelijk met ons in Ushaia waren aangekomen; zij is 30 jaar geleden van Nederland naar Nieuw-Zeeland geëmigreerd dus we konden ook af en toe Nederlands spreken, maar niet te veel want hij verstond dat rare taaltje niet. Daarna hebben we gevieren gegeten in een prima Frans restaurant alhier en daarbij enige pinguïnkannen gevuld met bier gedronken. We beschikken nu ook over een logeeradres in Nieuw-Zeeland – wel een beetje ver weg.

Welnu, beste lezer, en morgen dus de vlucht naar Buenos Aires, waar we nog twee dagen gaan tangoën alvorens terug te keren naar Nederland. We verheugen ons op twee lekker warme dagen, want de laatste weken is het soms toch behoorlijk koud hier, vooral 's avonds als de wind om de tent giert. Onze reis zit er bijna op. Wat hebben we genoten van alle prachtige natuur, dat zal wel even wennen zijn in het toch wel aangeharkte, maar ook mooie Nederland. Jullie bedankt voor alle leuke en lieve reacties, daar hebben we van genoten, en tot spoedig ziens!


Nog een paar lijstjes:

- Gefietste afstand: 3710 km

- Aantal keren de grens tussen Chili en Argentinië overgestoken: 5

- Aantal overgestoken meren: 10

- Aantal lekke banden: 0

- Fietspech: geen

- Dagen met regen: 6

- Zonnige dagen: heel veel

- Dieren die we hebben gezien: heeeeeeeel veel honden, huemul (inheems hert), uil, Patagonische specht, condor, heel veel guanaco's, vos, gordeldier, stinkdier, rhea/nandu, flamingo, dolfijn, zeeleeuw, aalscholver, koningspinguïn, magellaanse pinguïn


Wat we zullen missen:

- Het buiten zijn

- De fysieke activiteit

- De bomen (Ruud)

- Het in het moment zijn (Marianne)

- De vriendelijke sfeer hier, de relaxte mensen


Wat we niet zullen missen:

- Het gele rubberachtige spul dat ze in Chili kaas noemen

- De harde muziek (nou ja, muziek…) op pleinen, campings, in supermarkten enz.

- Het sanitair op sommige campings.

Wandelen: Fitzroy en Torres del Paine

El Chaltén is eenzelfde soort plaats als Chamonix: uitgangspunt voor bergwandelingen en beklimmingen. Na een rustdag maken we een fikse (acht uur ida y vuelta) wandeling naar het gletsjermeer op zo'n 1000 m hoogte, van waaraf de granieten pieken van de Fitzroy en Cerro Torre oprijzen tot 3450 m. Het is een indrukwekkend idee dat het omringende zachtere gesteente in de loop van 120 miljoen jaar is weggeërodeerd zodat die enorme granietzuilen ten slotte zijn overgebleven. Tijdens de tocht omhoog is het weer druilerig, kil en mistig, na een uurtje lopen aarzelen we even of we om zullen draaien, maar gelukkig zetten we door, want daarna trekt het langzaam weer open. Als we boven zijn en bij het gletsjermeer neerstrijken om onze broodjes te eten, is de Fitzroy nog deels in de wolken gehuld, maar dan steekt er een stevige bries op die onder gejuich van de andere neergestreken en fotograferende wandelaars de laatste mistflarden wegblaast. Ik krijg de tranen in mijn ogen wanneer het bergpanorama zich in volle glorie voor ons onthult.

Op de terugweg omlaag krijgen we nog een paar cadeautjes: we zien van vlakbij een huemul ons pad kruisen – het zeldzame en bedreigde inheemse hert – dan een Amerikaanse specht met knalrode kraag en ten slotte een uil in de boom zitten – die onverstoorbaar blijft kijken naar de tientallen fotograferende toeristen onder hem. Tegen zessen zijn we weer in El Chaltén, ik met zere voeten en Marianne met een pijnlijke knie. Moe maar zeer voldaan strijken we neer op een terrasje in El Chaltén en nemen een pint cerveza artesanal – op veel plekken in Patagonië tappen ze een veelal voortreffelijke ambachtelijk gebrouwen lokaal biertje.

Na nog een rustdag laden we de fietsen en onszelf in de bus naar het 200 km verderop gelegen El Calefate – we hebben geen zin om door de kale Argentijnse pampa te fietsen – om daar in de buurt de spectaculaire Perito Moreno-gletsjer te bezichtigen. De volgende dag gaan we in de touringcar mee met een excursie naar de gletsjer. Vanaf het uitzichtpunt zie je de gigantische ijsmassa omlaag waaieren in een meer en kijk je tegen een kilometers brede, 90 meter hoge ijsmuur aan, waarvan af en toe onder luid gekraak brokken ijs af vallen en in het meer storten. Marc en ik hebben daar twintig jaar geleden helemaal alleen gekampeerd; nu is er een gigantische parkeerplaats voor touringcars en auto's aangelegd en komen er dagelijks tweeduizend bezoekers – maar ach, het blijft even mooi.

Na dat uitje bussen we een dag later opnieuw verder naar het Chileense Puerto Natales, van waaruit we weer per fiets een rondje van zo'n 250 km gaan maken om het bekendste natuurpark van Chili te bezoeken: Torres del Paine. We slaan voor vier dagen eten in en als ik daarna bij een benzinestation aansluit om benzine bij te tanken voor mijn brandertje, begint de automobilist voor me hartelijk te lachen. Eerst maakt hij de geijkte grap of mijn fiets op benzine loopt en dan gebaart hij naar de pompbediende die zijn tank aan het vullen is dat die tussendoor even mijn tankje bij moet vullen. Heel aardig van hem, wij kunnen lekker snel verder. In de ochtend is heerlijk fietsen onder een blauwe hemel en wind in de rug, maar als we bij Cerro Castillo afslaan naar het noordoosten krijgen we in het kale landschap een gigantische tegenwind te verduren. Het tempo zakt naar zo'n 6 à 7 km per uur maar we beuken stug verder, tot we tegen de avond aankomen bij het door de gemeente Torres del Paine zo aardig (speciaal voor fietsers?) in deze totale verlatenheid neergezette hutje waarover we op iOverlander al hadden gelezen. In dat hokje van naar schatting 3 bij 2 m staat een stapelbed (dat voor mij net te kort blijkt) en een houtkachel die we maar niet aansteken. Ik kook binnen ons potje op mijn brandertje terwijl de wind om het hutje giert en het donker invalt – al met al een heel aparte ervaring.

Eenmaal in het park maken we opnieuw een prachtige dagwandeling, ditmaal naar de granieten pieken van de Torres – maar het is wel erg druk in het park. Wil je er tegenwoordig een meerdaagse trektocht maken, dan moet je de hutten en/of kampeerplekken al meer dan een half jaar van tevoren reserveren. Voor een zeer matig broodje in de schaarse horecagelegenheden betaal je 10 dollar. Het meest genieten we eigenlijk simpelweg de volgende dag van het verder fietsen door het park over een rustige zijweg, met adembenemend mooie uitzichten over azuurblauwe bergmeren, bijzondere rotsformaties, de pieken van de Torres en de Cuernos, en de vele gletsjers. We zien kuddes guanaco's (de wilde lamasoort hier), rhea's (een klein formaat struisvogel), een overstekende vos, maar helaas geen poema.

Op de terugweg brengen we zo'n dertig kilometer voor Puerto Natales nog een bezoekje aan de 'Cueva del Milodón': een grote grot waar resten zijn aangetroffen van de reuzenluiaard – de grote neef van de huidige luiaard die hier tot 10.000 v.Chr. leefde maar ook alweer door de mens is uitgeroeid. In de grot staat een replica van het dier en als fan van de luiaard wil ik daar uiteraard mee op de foto.

Terug in Puerto Natales besluiten we het ervan te nemen alvorens we de wellicht barre tocht door Vuurland zullen aanvangen. We nemen een luxe hostal, nuttigen daar na aankomst een cappuccino met een verrukkelijke brownie in warme chocoladesaus met room (ik raak met die fietshonger toch wel een beetje geobsedeerd door eten) en eten 's avonds in een goed, op toeristen gericht restaurant een even verrukkelijke vegetarische curry. (Niks kwaads over de Chilenen, maar over de Chileense keuken heb ik nog niet één buitenlandse toerist met enthousiasme horen spreken.)

Daarna voldaan naar bed. Morgen pakken we opnieuw de bus, nu verder zuidelijk naar Punta Arenas, waar we dan de boot over de Straat van Magellaan zullen nemen om vervolgens de laatste 500 km naar ons eindpunt Ushaia te fietsen – door Vuurland, waar volgens iedereen verschrikkelijke winden waaien. We zullen zien.

De doorsteek van Villa O'Higgins naar Argentinië

Bij het plaatsje Villa O' Higgins loopt de Carretera Austral dood. Twintig jaar geleden heb ik hem niet helemaal af kunnen fietsen, omdat we gedwongen waren hoger noordelijk de pas naar Argentinië te nemen. Maar nu is er hier aan het eind een doorsteek naar Argentinië: eerst zes km fietsen tot de Carretera definitief doodloopt, dan drie uur varen over het Lago O'Higgins, waar je aan wal komt in een soort niemandsland. Daar eerst twintig km fors klimmen over een hobbelige gravelweg, en dan de bottleneck: zo'n zes km omlaag manoeuvreren over een ruig pad door bos, waar je volgens alle internetverslagen regelmatig beken moet oversteken en de fiets over obstakels moet tillen, tot je beneden aankomt bij de Argentijnse douane, aan de voet van het volgende meer. Daar neem je dan de volgende ochtend de boot naar de (enigszins) bewoonde wereld.

Tegemoetkomende fietsers die deze doorsteek gedaan hadden, hebben ons al verteld dat het allemaal wel losliep, en dat je bovendien meestal met meer fietsers bent die elkaar helpen. In onze hospedaje annex camping ontmoeten we op de rustdag inderdaad anderen die ook de grensovergang gaan nemen. We slaan weer ruim proviand in en hebben verder een ontspannen dagje in Villa O'Higgins, waar je echt het gevoel hebt aan het eind van de bewoonde wereld te zijn en waar verder niets gebeurt. Het dorpje – bestaande uit een klein, rechthoekig, Amerikaans aandoend stratenpatroon – is pas in 1980 gesticht als Chileense buitenpost in dit soms betwiste grensgebied, net als de tegenhanger: Argentijnse stadje El Chalten aan de zuidkant, waar we naartoe gaan. De Chileense overheid heeft geïnvesteerd in een veel te grote plaza, een reusachtige school die vanwege de vakantie leeg is en andere voorzieningen, maar alles maakt een godvergeten verlaten indruk. We bezoeken het Museo Padre Ronchi, over de priester die hier in de streek een soort missionaris was en die zich zeer heeft ingespannen voor betere voorzieningen voor de bewoners, en bewonderen aldaar een oude typemachine, wat aftands meubilair en vergeelde foto's. We wandelen naar naar een uitkijkpunt boven het dorpje, drinken ergens slechte koffie en ontmoeten andere slenterende toeristen die de tijd doden in afwachting van de boot morgen.

Om 6 uur op voor een vroeg ontbijt. In de ochtendschemer fietsen we een schitterende verstilde 6 km naar de steiger. Opnieuw hebben we prachtig helder weer en dus schitterend uitzicht tijdens de boottocht, op groene heuvels en hoger reusachtige kale bergen en gletsjers. Na aankomst een kleine kilometer fietsen, en dan halen we met een klein gezelschap fietsers en backpackers ons uitreisstempel bij de Chileense douane, waar zelfs een fietsersparkeerplaatsje is! Daarna stijgt de gravelweg fors en we moeten soms stukken lopen over de losse kiezels. Halverwege bereiken we het hoogste punt, waar we met een klein groepje het massief van de Fitzroy bewonderen. Marianne en ik kunnen het jonge Duitse stel en de Franse wereldfietser nog aardig bijhouden. Aan het eind van de gravelweg passeren we met z'n vijven het Argentijnse grensbord, en dan storten de jongelui zich over het bospad omlaag en blijven wij wat achter, want dat durven en kunnen we niet zo hard. Tweemaal moeten we de fietsen afladen om balancerend over een paar neergelegde boomstammen een stroom te passeren, vooral ik struikel veelvuldig over boomwortels, en het lastigste is nog dat je vaak de voortassen stoot tegen de opstaande randen van het smalle bospad. Oppassen daarmee, want dan gaat er misschien iets kapot. Het is behoorlijk zwaar, maar eigenlijk ook gewoon een leuk avontuur. Na zo'n tweeënhalf uur ploeteren arriveren we beneden aan het Lago Desierto bij het Argentijnse douanegebouwtje, waar we met gejuich door onze reeds aangekomen medefietsers worden onthaald. Op zo'n dag ontstaat een gevoel van saamhorigheid. We laten de boot van half zes voor wat die is om hier op deze schitterende plek de tent op te zetten, uit te rusten, een potje te koken en mijmerend naar de Fitzroy aan de nog steeds heldere horizon boven het meer te turen.

De volgende ochtend kalm ontbijten en wat kletsen, onder andere met de Duitse reiziger met jagershoedje en witte baard die na zijn pensioen de boel heeft verkocht en nu voor onbepaalde tijd de wereld rondreist met enkel een rugzak. Hij zegt jaloers te zijn op onze vouwstoeltjes, maar geeft verder blijk van een benijdenswaardige innerlijke rust en tevredenheid. Dan het inreisstempel halen bij de Argentijnse douane – wat een baan hebben die lui hier, elke dag een handjevol toeristen stempelen op deze per weg onbereikbare plek; ze zijn hier voor drie maanden gestationeerd, vertellen ze, en dan hopen ze naar een betere plek te mogen, maar bij een slechte beoordeling moeten ze naar een nog erger oord. Wat een rust, dat wel, en ze eten elke dag zelfgevangen wilde forel, maar waarschijnlijk kan al die natuur ze na een paar weken gestolen worden.

Hoe dan ook, wij krijgen ons stempel en steken om elf uur met de boot het Lago Desierto over. Dan is het nog 40 km fietsen over een behoorlijk slechte keienweg naar het toeristische klimmersmekka El Chaltén. Moe maar voldaan drinken we daar samen met Jonas en Jule en Gauthier een grote pot 'cerveza artesanal' met een portie frites erbij, en proosten we dat we het toch maar geflikt hebben.

Het zuidelijke deel van de Carretera Austral

Na onze rustdag in Coyhaique, het enige echte stadje aan de Carretera, stappen we weer op de fiets. De eerste 40 km zijn vrij druk, met open heuvellandschap en veeboerderijen en zelfs wat kleine bedrijven, maar zodra we daarna de westelijke afslag naar het berggebied Cerro Castillo nemen, neemt het verkeer af. Er wacht ons vandaag de langste klim van de Carretera (en van onze hele tocht), van 350 naar 1100 meter, maar niet al te steil en over prima asfalt. Het landschap is steenachtiger, ruiger en kaler dan in het noorden, met indrukwekkende rotsformaties en sneeuwtoppen in de verte. We ontmoeten vandaag veel fietsende tegenliggers uit allerlei landen. Eerst een Duits stel met fietspech, van wie de man aan het prutsen is in de berm: hij heeft de hele achternaaf opengemaakt in een poging het defecte freewheel te repareren, maar doet er jaloersmakend luchtig over en we krijgen van hen beiden veel tips over wat ons te wachten staat. Een tiental kilometers verder fietst ons een man met witte baard tegemoet: hij blijkt een Waal van 70 (!) die ongeveer dezelfde tocht als wij fietst, maar dan in omgekeerde richting. Vorig jaar heeft hij nog in Afrika rondgepedaleerd, samen met zijn dochter die bezig was de hele wereld rond te fietsen. Zoiets geeft hoop voor onze eigen fietsttoekomst. Maar de verbluffendste reiziger van de dag is toch wel de Japanse man die we vlak voor Cerro Castillo inhalen. Hij trekt een handkar achter zich aan en dat doet hij nu al een hele tijd: drie jaar geleden is hij uit Alaska vertrokken voor zijn voettocht vandaar naar Vuurland en nu begint hij langzaamaan zijn doel te naderen. Op mijn vraag of hij dan klaar is met lopen, schudt hij lachend zijn hoofd: No. Zijn vriendin of zus of vrouw – dat weten we niet – loopt voor de gezelligheid een maandje of twee met hem mee. Wij vragen ons hoofdschuddend af waar hij hierna heen gaat lopen.

Cerro Castillo vinden we een ongezellig dorpje waar we de volgende ochtend snel vertrekken – het schijnt hier ook schitterend hiking-gebied te zijn maar we kunnen niet alles doen. Na zo'n tien kilometer houdt het asfalt op en we zullen de overige 500 km van de Carretera onverhard moeten fietsen. Het is meteen een flink gehobbel en ons tempo zakt zienderogen, te meer daar er voor het eerst een echte Patagonische wind opsteekt, vanuit het westen, waar we nu net voorlopig naartoe moeten voordat we weer naar het zuiden draaien. De dagen daarop wordt het landschap steeds weidser; er is wat minder bos, de bomen worden in het gure klimaat dat hier gewoonlijk heerst (maar wij hebben nog steeds geluk en zon) niet meer zo hoog en dik, de gletsjers liggen steeds lager, de bergen ogen steeds ongenaakbaarder. Een landschappelijk hoogtepunt is de slingerweg die we ruim een dag lang volgen langs de westkant van Lago General Carrera, het op één na grootste meer van Zuid-Amerika: een diep azuurblauwe waterspiegel, bijna paars ogende, stenige steile bergwanden en wit bepoedersuikerde bergtoppen omdat het hogerop pas gesneeuwd heeft (koud begint het soms wel te worden, ondanks de zon).

In het plaatsje Cochrane gunnen we ons een rustdag in een luxe hotel, om energie op te doen voor de laatste drie fietsdagen door het meest afgelegen stuk van de Carretera Austral: de provincie Capitán Pratt, ongeveer even groot als Nederland maar er wonen maar 4000 mensen, verspreid over drie gehuchten! We zullen ongeveer 215 km moeten overbruggen tussen Cochrane en het eindpunt Villa O'Higgins, en daartussen zijn in het geheel geen voorzieningen. Gezien de staat van de weg en de te verwachten steile stukken zullen we er drie dagen over doen, dus we moeten, al is er in Cochrane niet heel veel te krijgen, flink eten inslaan: een paar pakken pasta, beetje groente, tomatenpuree, blikje vis en Chileense rubberkaas voor de saus, bananen, vijftien broodjes, muesli, noten en een heleboel koekjes. Marianne heeft zelfs nog een potje Nutella weten te scoren, terwijl ik verslingerd ben geraakt aan de 'mangar', een zeer zoete caramelpasta die in Spanje geloof ik 'dulce de leche' heet. Voor drank is helaas geen plek meer in de tassen.

Wat een tocht. Zelden hebben we door zo'n verlaten en groots landschap gefietst. De eerste dag wisselend weer, de tweede dag zon, de derde guur. In het westen zien we de ene gletsjer na de andere: daarachter liggen dan ook twee enorme ijsvelden, het campo de hielo norte en het campo de hielo sur, die samen de op twee na grootste aaneengesloten ijsvlakte op aarde vormen (na Antarctica en Groenland). In zekere zin is dat opmerkelijk omdat we ons hier pas op de 48ste breedtegraad bevinden: het komt door de Andesketen die vlak tegen de Stille Oceaan aan ligt, waartegen de vochtige oceaanlucht opbotst met enorme sneeuwval als gevolg. De luchtstromingen en de Andes hier veroorzaken ook een kouder klimaat: het is hier, in de zomer, nu al kouder dan bij jullie in de (toegegeven zeer warme) winter, terwijl Nederland op de 51ste breedtegraad ligt.

Maar dit terzijde. De eerste nacht kamperen we op een zeer primitieve camping, waar we als enigen staan en van de vriendelijke eigenaar in zijn eigen huis van een warme douche mogen genieten. De volgende ochtend schijnt er een heerlijk zonnetje, we fietsen door het fraaie dal van de Rio Bravo – al volgen we 1258 km lang één weg, het landschap is elke dag weer anders – en 's middags nemen we het veer naar het laatste, meeste afgelegen stuk van de Carretera, dat alleen per boot bereikbaar is. Daarna is er zowat geen verkeer meer, en via de app iOverlander vinden we een machtig mooi wild-kampeerplekje aan de rivier, met uitzicht op een gletsjer. De volgende ochtend vroeg is het snijdend koud, we krijgen vervolgens een paar zeer pittige hellingen voor de kiezen, we zien woeste bergen, moerassen, door de wind geteisterde bossen met knoestige dwergbomen, een spiegelglad meer en witte zwanen met zwarte halzen en koppen… en wat is de voldoening groot als we tegen vijf uur totaal afgemat arriveren in Villa O' Higgins. We hebben het gehaald, de hele Carretera Austral op de fiets! Deze avond gunnen we ons een kamer met eigen douche en toilet, in plaats van weer tussen de twintigers op de camping te gaan staan. Daar vallen we ook te veel op met onze leesbrillen en vouwstoeltjes.

Smart fietsen

We zijn nu halfweg de Carretera aanbeland in de enige grotere plaats Coyhaique, waar we een wat luxere hostal hebben genomen en genieten van een rustdag. De tocht na het in het vorige verslag beschreven plaatsje Puyuhuapi was weer ongelooflijk mooi. Eerst een stuk langs het diepblauwe fjord, aan de oevers waarvan steile groene boswanden oprijzen met witte toppen op de achtergrond. In het fjord zien we drie dolfijnen kalmpjes zwemmen, die ondanks Mariannes aanmoedigingen geen flipperachtige snoekduik willen maken. Na een korte klim, op zo'n 25 km ten zuiden van Puyuhuapi, bezoeken we de spectaculaire Ventisquero Colgante, de hangende gletsjer. De vlak daarbij gelegen camping is zowaar vol – de weg is hier ook drukker – en dus zoeken we enkele kilometers verderop onderdak bij het aparte Aioniken, een overnachtingsplek op een steile helling in het oerbos, waar de jonge hippieachtige eigenaar wat cabañas en een paar tentplekjes van 3x2 m heeft aangelegd, plus een sanitairgebouwtje en een keuken met eettafel voor gemeenschappelijk gebruik. We brengen er een genoeglijke avond door met een drietal Duitse jongemannen en een paar groepjes jonge Chilenen, terwijl iedereen zo zijn potje kookt, en maken via iemands muziekboxje kennis met de voor ons onbekende muziekstijl reggaeton – wat mij betreft eenmalig. Auditief fantastisch daarentegen is het koor van vogels dat we 's nachts en 's ochtends horen.

De volgende ochtend krijgen we meteen een steile onverharde klim voor de kiezen, twintig haarspeldbochten omhoog door Parque National Quelat, maar onbeschrijflijk mooi. Het heldere warme weer blijft maar aanhouden, en de groene wouden, blauwe lucht en leigrijze pieken met sneeuwtoppen maken dat je elke vijf minuten opnieuw een ansichtkaartachtige foto wilt nemen. Na een hobbelige afdaling, waar we voor de zoveelste keer het drietal jonge Chileense fietsers uit Santiago tegenkomen, - Hola amigos, que tal - krijgen we weer een asfaltweg. Dan eerst nog anderhalve dag door een gebied met ongerepte bossen en bergen, en dan wordt het landschap opener, zien we weer weiden, koeien en iets meer bewoning, tot we een dertigtal kilometers voor Coyhaique weer eens op een echte verkeersweg rijden.


Bijna twintig jaar geleden heb ik de Carretera Austral al een keer gefietst met mijn vriend Marc, tevens vooraanstaand lid van de illustere Saaie Mannen Club. (Ons derde prominente lid kon destijds niet mee omdat hij net een gezin had gesticht.) Er is hier sindsdien veel veranderd – ha cambiado mucho aqui, zoals de Chilenen ons verzekeren. De eerste zeshonderd km zijn nu grotendeels verhard, er zijn veel meer voorzieningen zoals campings en winkels met proviand, er rijden campers rond en zelfs Chileense gezinsauto's. Maar de natuur is voor zover ik kan beoordelen nog steeds nauwelijks aangetast, en we fietsen af en toe nog steeds stukken met pakweg één auto per kwartier. Wat voor de beleving van de vakantiefietser misschien nog wel een grotere verandering is, is de komst van de smartphone met alle apps van dien. Om te te beginnen hebben we onze fiets-TomTom op de telefoon, PocketEarth geheten, waarop we thuis de kaarten van Chili en Argentinië hebben gedownload. Hij werkt met GPS, bereik heb je niet eens nodig, dus zelfs midden in de rimboe weet je altijd waar je bent. Je kunt eenvoudigweg niet meer verdwalen. Ook alle voorzieningen staan erop. Campings, benzinestations, de schaarse pinautomaten, noem maar op. We hebben bijvoorbeeld een rustdag in een dorpje en hebben geen zin zelf onze vuile was te doen. Ik tik 'lavanderia' in het zoekvenster. Ik heb een treffer vlakbij: wasserette Doña Anna. We volgen de op de telefoon aangegeven route, twee blokken verder en dan rechtsaf, en jawel, daar is Lavanderia Anna en we geven de was af. Bizar hoe volledig deze app is. Maar zeker in de wat meer verlaten gebieden is fietsen met PocketEarth geweldig: je kunt alles vinden, weet of een omweggetje naar een bezienswaardigheid te doen is, je kunt de namen van bergen of rivieren opzoeken, hoeft nooit meer de weg te zoeken naar een gereserveerd hotelletje, enz. enz.Van een andere fietser kregen we de tip over de app iOverlander. Daarop staan informele overnachtingsplekken – mooie veldjes bij een rivier, een verlaten gebouw, een afgelegen parkeerplaats – plus alle officiële campings – dat alles ingevoerd door allerlei reizigers zelf en de app bestrijkt de HELE wereld. Van de weg tussen zeg Roermond en Sittard tot zeg de weg tussen Wladiwostok en Irkoetsk kun je op die app de mooiste wildkampeerplekjes vinden.Een dan zwijg ik nog over warmshowers.com, booking.com, couchsurfing.com, googlemaps plus de miljoenen reisverslagen die je overal op het net kunt vinden. En daar komt dan dit verslag weer bij…

In antwoord op diverse vragen: Volgens mij koloniseerden de zeevarende Nederlanders al gebieden vanaf de zeventiende eeuw, van Nederlands Indië tot Suriname, en daar gingen dan naar ik aanneem de Nederlanders ook in later eeuwen nog naartoe. De Duitsers koloniseerden niet omdat Duitsland nog steeds niet bestond en daar waren veel Duitse burgers gefrustreerd over, te meer daar ze door die Duitse keurvorsten in hun koninkrijkjes altijd maar werden onderdrukt (aldus de toelichting in dat kolonistenmuseum), dus gingen ze hun geluk na 1848 elders beproeven.

Wat de wind betreft: we blijven maar mooi weer houden en als het een keer flink waait, hebben we de wind in de rug. De goden zijn kennelijk met ons, tot nu toe in elk geval, want we worden door allerlei reizigers die uit het zuiden komen gewaarschuwd voor de verschrikkelijke stormwinden die ons te wachten staan.

En nee, e-bikes hebben we hier nog niet gezien. Mariannes Rohlofnaaf en belt trekken hier veel bekijks. Bedankt voor de tip over het bomenboek Overstory, Laurent, ik heb het meteen aangeschaft. Ook hierbij staat de techniek voor niets.

Ten slotte heb ik na een paar dagen op de fiets voortdurend trek. Ze hebben hier ook bijzonder lekkere cola.


De Carretera Austral

Het is zover. We zijn begonnen aan de befaamde Carretera Austral. Een weg van 1258 km, dus onze fiets-TomTom hebben we voorlopig niet meer nodig. Een mythische weg, behorend tot de top vijf van wegen-die-je-als-wereldfietser-gefietst-moet-hebben. Een weg omringd door oerbossen, fjorden, besneeuwde vulkanen met gletsjers, ruige bergen. Chili is een erg smal, lang land, maar de strook Chili waarin de Carretera Austral ligt beslaat toch altijd nog zo'n 125.000 vierkante km, ongeveer drie keer Nederland. Wel wonen in dat hele gebied maar 120.000 mensen, iets minder dan in Nijmegen. De bevolkingsdichtheid is dus iets lager dan 1 persoon per vierkante km.

Weer een beetje geschiedenis. Relatief tot voor kort waren de meeste vestigingen in dit gebied geïsoleerd en vaak alleen per boot bereikbaar. Sommige streken zijn pas sinds kort bewoond; er zjn hier dorpjes van nog geen vijftig jaar oud. Kort nadat Pinochet in 1973 hier de macht greep, besloot hij tot een Groots Project, zoals dictators graag doen, en hij gaf bevel dit deel van het Chileense zuiden te ontsluiten door de Carretera Austral (de Zuidelijke Weg) aan te leggen. Dat gebeurde tegen behoorlijke menselijke offers (ook alweer kenmerkend voor dictators), al is Pinochet hier niettemin minder impopulair dan in de rest van het land, omdat de mensen (economisch) hebben geprofiteerd van de weg en de repressie hier veel minder sterk was dan bijvoorbeeld in Santiago.

De weg was eerst onverhard, maar zo sinds 2000 is men hem gaan asfalteren. Hij is nu voor zo'n zestig procent verhard, en op dit geaccidenteerde terrein fietst dat natuurlijk wel lekkerder voor ons. Er komen inmiddels ook meer toeristen; we hebben al twee Nederlandse stellen gesproken die met een gehuurde auto een stuk van de Carretera rijden. Maar de weg is nog steeds erg rustig, wat ook wel logisch is omdat hier zo weinig mensen wonen; soms fiets je tientallen kilometers lang door oernatuur zonder enige menselijke bewoning. Leuk is dat we hier ook weer meer medefietsers tegenkomen, en dan vooral jonge Chilenen. Marianne merkte op dat in Europa alleen nog 'ouderen' rondtrekken met fiets en een tentje, maar dat we hier weer jongere fietsreizigers ontmoeten. Op de camping hebben een avond gezellig aan een picknicktafel elk ons potje gekookt en gekletst met drie Chileense studenten uit Santiago die ook per fiets naar het zuiden trekken.

Inmiddels fietsen we nu een week over de Carretera Austral. Ons leven wordt langzamerhand heel simpel: tentje uit kruipen, bibberend yoghurt met muesli eten (vroeg in de ochtend is het hier behoorlijk koud), tent opbreken, overdag fietsend genieten van de bergen, de buitenlucht en het wondermooie gevarieerde oerbos met tientallen soorten bomen, van ranke bloeiende arayanes met hun kaneelkleurige stammen (de boomsoort waarvan Disney zijn inspiratie voor het bos van Bambi opdeed) tot gigantische coiges met hun kruinen die doen denken aan de bomen op Japanse pentekeningen, aankomen op een kleine camping, pasta koken, vroeg slapen en als eerste op, want die Chileense studenten slapen natuurlijk wel uit.

Het mooist tot nu toe was misschien park Pumalin: een gigantisch natuurpark, ter grootte van zo'n kwart Nederland, beheerd door het Canedese miljardairsechtpaar Tompkins die al dat land enkele decennia geleden gekocht hebben (rijk geworden als de oprichters van de kledingmerken North Face en Esprit). Dat buitenlanders hier zo'n enorm stuk land beheren roept begrijpelijkerwijs controverses op, maar zij zijn natuurbeschermers pur sang die afgezien van de Carretera door hun land, een aantal wandelpaden, enkele projecten met de lokale bevolking en enkele door henzelf aangelegde heel eenvoudige campings (koud douchen, brr) geen enkele menselijk ingrijpen toestaan. Daardoor is park Pumalin een van de weinige plekken op aarde waar je op enkele meters van de weg duizend jaar oude bomen (alerces, verwant aan de sequioa) kunt aantreffen.

Dat de natuur hier wild en woest is, hebben we kunnen zien in een streek waar een jaar geleden een modderlawine had plaatsgevonden. Een enorm gebied zag eruit alsof het gebuldozerd was, totaal kaal, een heel bos verdwenen, een half dorp plat en 25 doden, aldus de campingeigenaar die we erover spraken. De hospedaje waar we hadden willen overnachten (die in de reisgids vermeld stond), bestond niet meer.

Vandaag hebben we het ervan genomen met een wat luxer pension in het plaatsje Puyuhuapi, beheerd door de dochter van een van de Tsjechische kolonisten die dit plaatsje vlak voor de Tweede Wereldoorlog gesticht hebben. We hebben net een kleine historische dorpswandeling gemaakt, en gaan nu ergens eten met keuze uit de drie gerechten die je hier overal krijgt: gebakken zalm, heek of biefstuk. En lekker weer eens rijst in plaats van pasta.

Museum over de Duitse kolonisten

We zitten nog steeds in het Merengebied, in het plaatsje Puerto Varas aan een groot meer, met zicht op diverse besneeuwde vulkanen. We besluiten ook maar eens iets aan cultuur te toen. We pakken het broodnodige voor één overnachting in twee tassen, geven de rest in bewaring in ons hostal en fietsen een korte lichte etappe naar Frutillar, waar zich het museum over de Duitse kolonisten bevindt. Na weer een mooie tocht langs de meeroever met zicht op vulkaan Osorno – we blijven maar prachtig helder weer houden – komen we in het toeristische badplaatsje Frutillar aan. Na een slotklim naar ons hostal in Frutillar Alto laten we onze geringe bagage daar achter en fietsen we naar het museum in Frutillar Bajo aan de kust van het meer. Het museum blijkt een parkachtig terrein te zijn, met daarop enkele oude (voor Chileense begrippen) of gereconstueerde gebouwen: een watermolen, het grote woonhuis, de smederij en het koetshuis.

Een beetje geschiedenis. Tussen 1848 en 1851 arriveerden er zo'n 30.000 Duitsers in het Chileense Merengebied om zich hier te vestigen – zij maakten overigens deel uit van de ongeveer 1 miljoen Duitsers die in die jaren uit Duitsland vertrokken om na het mislukken van de revolutie elders hun geluk te beproeven. De kolonisten kwamen op uitnodiging van de Chileense overheid – Chili had zich toen pas zo'n dertig jaar geleden losgemaakt van het 'moederland' Spanje – die het zuiden van het land wilde ontwikkelen. Er woonden hier kennelijk geen inheemse bewoners – althans daar zei het museum niets over. Die Duitsers kwamen hier aan in onontgonnen wildernis, en moeten de eerste decennia van hun vestiging een bijzonder hard bestaan hebben geleid. Het waren, aldus de museumteksten, vooral ambachtslieden en handelaars, vandaar die (voor ons nu) fraaie watermolen en smederij. Het woonhuis was opnieuw ingericht door de museumdirectie en wat vooral opviel was het grote aantal piano's en oude grammofoons (met zo'n grote hoorn) – vast ergens door de directie op de kop getikt want ik kan me niet voorstellen dat die kolonisten zeg anno 1920 zo rijk en muzikaal waren geworden dat ze in elke kamer twee grammofoons hadden staan. Maar goed, al met een interessant museum omringd door een prachtig park.

Overigens zijn die kolonisten bijzonder snel geïntegreerd en werd er eind negentiende eeuw al geen Duits meer gesproken. Wat resteert, zijn een reeks eenvoudige maar fraaie houten herenhuizen in min of meer Europese stijl, opvallende benamingen zoals de Feuerwehrverein en het feit dat je in Frutillar op elke straathoek Kuchen kunt eten, wat wij uiteraard gedaan hebben (zie foto).

De volgende ochtend, alvorens terug te fietsen naar Puerto Varas, zijn we nog naar een stukje inheems bos nabij Frutillar geweest, nu beheerd door de Chileense universiteit, dat de Duitse kolonisten hebben laten staan. Daar hebben we een reusachtig exemplaar van een lauriersoort gezien, volgens het bordje nacido (geboren) in 1432, dus nog ruim voor Columbus. Hoe ze zo precies kunnen vaststellen dat een boom in 1432 geboren is weet ik niet, maar indrukwekkend was hij wel.

Toeren in het Merengebied

Besneeuwde vulkaantoppen, blauwe bergmeren gevat in groene bergflanken bekleed met oerbos – volgens onze reisgids is het Merengebied een van de aantrekkelijkste landschappen ter wereld. Na onze aankomst per bus in het drukke Chileense toeristenplaatsje Pucon besloten wij, na nog een dagje luieren, daarom verder te fietsen naar het natuurpark Huerquehue, waar we dan op een afgelegen camping wilden gaan staan en een dag wilden gaan wandelen. We sloegen 's ochtends voor twee dagen proviand in, aten nog een completo (het Chileense antwoord op de hotdog) in het cafetaria van de supermarkt en gingen op weg. De omgeving was fraai (zie de eerste zin boven) maar de route was Mariannes eerste echte kennismaking met de ripio – het Chileense woord voor een steenslagweg. Op de steile stukken met wasbordribbels en losse kiezels was het wel een beetje afzien, maar toen ze op het laatste zeer steile stuk de fiets met bepakking naar boven duwde stopte er een pick-uptruck Het vriendelijke echtpaar voorin bood aan ons verder naar het natuurpark te brengen, waarop we geen nee zeiden. Alle bagage ging achter in de bak, waarin al twee enorme reservebanden lagen, de fietsen er vervolgens bovenop, maar het zag er wat wankel uit zodat dappere Marianne ertussen kroop om de fietsen vast te houden. Op de achterbank gezeten keek ik aanvankelijk wat angstig achterom om te kijken of ze er niet dreigde uit te vallen op de hobbelige weg, maar ze zat er kennelijk prima en stak haar duim omhoog. Nadat we waren aangekomen, zei ze dat ze had genoten van de rit (lekker even niet trappen of duwen) en het mooie zicht op vulkaan Villarica. De kleine camping was prachtig gelegen aan het meer, we namen in de avondzon nog een duik, een warme douche was er niet maar het campingkioskje had wel koud bier, dus wat wil je nog meer. We kookten een eenvoudige pasta, genoten van het groen om ons heen, de rust en het vogelgefluit en gingen vroeg de tent in, want het koelde enorm af.

Na het ontwaken kruip ik de tent uit en neem een frisse duik in het meer. Het is nog spiegelglad, nevelflarden drijven boven het wateroppervlak, boven op de verre heuvelranden tekenen de kruinen van araucariabomen zich af. Weer bij ons tentje zet ik poederkoffie, en we eten onze meegenomen kuipjes yoghurt, met muesli en een banaantje. Heerlijk simpel leven. Dan trekken we onze wandelschoenen aan en gaan op pad, naar een paar hoger gelegen bergmeertjes. Het wordt een van de mooiste wandelingen die ik als bomenliefhebber ooit heb gemaakt: een slingerend pad tussen enorme woudreuzen – vooral Patagonische beuken (coigue) en soms een hoge araucania (in Nederland zie je soms kleine exemplaren ervan, bij ons worden ze geloof ik slangen-den genoemd (onze buurman heeft er een, maar onvolgroeid en in z'n eentje is het eigenlijk een lelijk geval), in het Engels hebben ze de grappige naam monkey puzzle tree omdat hun takken zo kronkelig zijn dat apen er de weg in zouden kwijtraken) -, het prachtige gevarieerde groen van natuurlijk bos, en af en toe doorkijkjes naar stenige bergtoppen en de besneeuwde Villarica-vulkaan.

De volgende dag fietsen we weer terug over de ripio naar de bewoonde wereld. Vlak voor Pucon hebben we nog een leuke ontmoeting. Vanaf het erf voor een klein houten huis roept een jongen naar me als ik voorbijfiets: hij heeft een binnenband in zijn hand en na een wat onbeholpen (van mijn kant) Spaanse conversatie begrijp ik dat hij een plakkerje en solutie nodig heeft. Welnu, dat heb ik uiteraard bij me op een tocht als de onze en ik help hem de band te plakken, want een pompje heeft hij kennelijk ook niet. Er komt nog een andere jongen naar buiten en we raken aan de praat: het zijn studenten en ze werken in hun zomervakantie (van drie maanden!) als barman in een hotel in Pucon. De jongen snelt naar binnen en komt even later weer naar buiten met twee grote, overheerlijke bekers frambozensap. De jongens zijn ongelooflijk vriendelijk en opgewekt – lachend laat hij me zien hoe hij de kaduke versnellingskabels op zijn fiets met ijzerdraad en tape heeft opgelapt (het horecapersoneel verdient hier niet veel, staat ook in onze reisgids die aanmaant tot ruime fooien). Zijn vrolijke zorgeloosheid geeft een aardige relativering bij onze angstwekkend zorgvuldig samengestelde perfecte fietsuitrusting plus reservemateriaal. We plakken ook nog zijn andere band, die daarna helaas nog steeds lek blijkt en blijkbaar onplakbaar versleten is, en krijgen tot slot nog een zelfgebakken broodje van hem – pan amasado, ook overheerlijk, die jongen moet kok worden.

We besluiten om hierna in twee dagen via Licanray naar Puerto Fuy te fietsen, om daar de boot te nemen en dan via de passo Huahum naar het Argentijnse merengebied te klimmen. Dat werden twee mooie fietsdagen met prachtig zicht op de vulkanen en lagos. Aan het eind van de tweede dag hebben we een ontmoeting met wereldfietser Arnold, die van Ushuaia – ons einddoel over twee maanden – komt, nu twee jaar onderweg is en verder fiets richting Mexico (!), bepaald niet naast de deur vanaf Zuid-Chili. We krijgen allerlei tips van hem voor het vervolg van onze tocht, maar hij heeft het vooral over onze fietsen en alle technische snufjes ervan – hij en wij rijden op een Santos – hét Nederlandse merk voor de fietsreiziger.

Wat kan ik verder vertellen over de week die we vervolgens door het Argentijnse en vervolgens weer door het Chileense merengebied hebben gefietst? Dat er hier natuur is zoals je in Europa niet meer hebt: in de 110 km die we tussen de plaatsjes San Martin en Villa la Angostura hebben gefietst, is niets: de natuur is er zoals voordat de mens kwam, het ongerepte natuurpark Lanín waarin die weg ligt, is zo groot als half Nederland. Dat die natuur schitterend is: ruig en bergachtig zoals in Noordwegen, maar dan alles begroeid met onverstoord oerbos. Dat zelfs hier toch ook weer de (schadelijke) invloed van de mens merkbaar is, zoals de Argentijnse visser en jager me vertelde die ik halverwege die tocht op ons kampeerplekje sprak: door de mens hierheen gebrachte wilde honden, damherten en marters verdringen de oorspronkelijke fauna. Dat we ongelooflijk geluk met het weer hebben: het blijft maar zonnig, met blauwe hemel en glashelder zicht, ook toen we in Chileens gematigd regenwoud waren waar het 250 dagen per jaar regent. Dat iedere Argentijn die we spreken Maxima ter sprake brengt, die hier in de buurt een villa schijnt te hebben waar de koninklijke familie elk jaar komt maar kennelijk geen belasting over betaalt (zo vertelde een Nederlandse toerist ons). Dat we vanuit Argentinië weer terug naar Chili zijn gereisd via de spectaculaire Ruta de Tres Lagos: je steekt drie meren over en reist de twee stukken tussendoor, waarbij je de grens naar Chili passeert, met de bus, maar wij konden die twee stukken waar je alleen per boot kunt komen dan in tegenstelling tot de andere toeristen met de fiets doen. Achtentwintig kilometer fietsen door ongerept oerbos, over een onverharde weg waar verder geen auto's kunnen komen! Het koor van vogels, de woudreuzen, de vergezichten op vulkanen. Ach, vrienden, mij ontbreken de woorden om die ervaring te beschrijven.

Nu zitten we in het stadje Puerto Varas, de toeristische uitvalsbasis voor deze regio, gelegen aan de zuidelijke grens van het Merengebied. We gaan hier een paar dagen relaxen, in elk geval een museum bezoeken over de Duitse immigranten die zich hier in de negentiende eeuw hebben gevestigd (wat o.a. nog te merken is aan vele bakkerijen hier waar 'Kuchen' op de uithangborden prijkt), en dan vervolgen we onze reis naar het zuiden over de Carretera Austral.